In Nederland was de wolf teruggekomen las ik.
Hier liep een vosje in de verte
van rechts naar links over ons pad.
Door de duinen, stranden en bossen van Mooiland
liep ik met mijn stokken.
Mijmerend plannen makend,
soms met jou pratend,
denkend over later.
Niets meer denkend, hummend,
steeds stiller lopend door de enorme rust
uitgestrooid over heel dit Mooiland
als een dikke laag suiker over een fruitpasteitje.
Tevreden zwijgend
door de landschappen lopen in stilte.
Mijn eigen ritme voelen, wat vroeger was begrijpen.
Jou vasthouden, samen hangen
samen verder, los laten.
Verder gaan tot aan de zee,
overal de ruige zee,
de zilte storm.
Dit land liefkoost mij, opent
en streelt mij.
Mooiland laat mij goedvoelen wat belangrijk is.
Dat begreep ik toen ik het vosje zag lopen
Ik was blij dat het geen wolf was
Ode aan Mooiland
—